Skip to main content

 

Er rollen paprika’s, komkommers en tomaten het plein op. Het meisje dat de kratten met groenten opstapelt, lijkt er geen erg in te hebben. Het is maar een klein verlies vergeleken bij wat ze allemaal weer mee terug moet sjouwen.

Even verderop spot ik de rug van een dorpsgenoot.
Ik trek een sprintje. ,,Waar kom jij ineens vandaan?” vraagt hij. Ik hijg. Ik kan moeilijk doen alsof ik dat kippeneindje niet gerend heb. Erger nog, ik kan mijzelf hierna nog maar moeilijk voorhouden dat ik een fantastische conditie heb.

,,Van verderop”, zeg ik en ik sla mijn ogen neer. Mijn blik valt op een prachtige vleestomaat, nog geheel intact. Mijn dorpsgenoot vertelt mij over een lezing die hij bijwoonde, ik onderdruk de impuls om de tomaat te pakken. Naast de tomaat ligt nog een stuk gember en even verderop de resten van een paprika die aangevreten wordt door een stel gulzige meeuwen. Ik moet opschieten als ik mijn tomaat wil redden van de meeuwen, maar hoe doe je alsof eten van straat oprapen de normaalste zaak van de wereld is? Mijn moeder zou zich voor haar kop geslagen hebben. ,,O, Lau, zo heb ik je toch niet opgevoed?!” Ik staar naar de punt van mijn schoenen.

Ineens moeten we uitwijken voor een hoogbejaarde vrouw met een fiets aan haar hand. Als het aan haar had gelegen had ze ons gewoon omver gerost. Alsof we niet bestaan. Ze raapt de gember met een vlugge, soepele beweging op en stopt hem in een fietstas. Tot mijn spijt hebben de meeuwen de tomaat al ontdekt. Ik vraag mij af de hoogbejaarde vrouw arm is, of dat het haar gewoon niets kan schelen.

,,Ik moet verder hoor”, zegt mijn dorpsgenoot. We zwaaien. Ik herken mijzelf niet, mijn drang om te moeten hebben. Hoe duur is een tomaat nu helemaal?

Met rode wangen bestel ik een haring met uitjes. De man op de markt heeft een leuke aanbieding, zegt hij. Er drentelt een hondje om zijn benen. Uiteindelijk loop ik met drie haringen in mijn handtas, richting het station. Mijn handen stinken en de geur trekt langzaam in mijn tas.

Thuis ruim ik mijn aankopen op.

In de douche ga ik voor de spiegel staan. Mijn borsten hangen een beetje en mijn heupen zijn breder geworden. Toen ik jonger was, bezwoer ik mijzelf dat ik nooit een typische Nederlander zou worden, iemand met goedkope verlangens. Iemand die verwacht dat een ander hem liefheeft, iemand die een dak boven zijn hoofd als vanzelfsprekend beschouwd. En hier sta ik, een mens dat ondanks zijn goedbedoelde intenties, verdomd veel waarde hecht aan bezittingen. In mijn tas schuilt een bult aan pennen met daarop namen van organisaties die ik ooit bezocht. Mijn lijf veranderd en alle goede voornemens die ik had, heb ik niet kunnen waarmaken.

Mijn jongere zelf had mij hoofdschuddend uitgelachen, maar ik heb mijzelf lief. En ja, nu meer dan ooit.