,,Als ik mijn leven kon overdoen, was ik bioloog geworden. Ken je Midas Dekkers? Zoiets leek mij wel wat.”
Vorige week kwam hij met een testament aanzetten. Hij wapperde het wild heen en weer voor mijn neus en vertelde hoe zijn vader hem behalve een rugzak vol met trauma’s, nu ook een volkstuintje had nagelaten. Wat hij daar in godsnaam mee moest? Ik had braaf geknikt en zijn woede op mij laten inwerken. Ik had gevraagd naar wat hij dacht, wat hij voelde en of hij ideeën had over wat hij met het tuintje aanmoest. Hij had op zijn beurt gezegd het eerst eens te willen bekijken en dan te beslissen. Er was alleen een probleem. En voordat ik het goed en wel doorhad, had ik aangeboden met hem mee te gaan. We hadden het niet meer over zijn pleinvrees gehad. Mijn collega’s hadden mij vreemd aangekeken. ,,Een volkstuintje? Jij houdt helemaal niet van tuinieren.”
,,Kan er niet iemand uit zijn eigen netwerk mee? Je bent hier nodig.”
Inmiddels kruipen we nu zo’n vijftien minuten op kniebeschermers rond. Het volkstuintje ligt recht achter de spoorbaan. Ik ruk het onkruid tussen de tegels vandaan terwijl hij de aarde omwroet. Zijn bewegingen zijn ongecoördineerd en grof. Het volkstuintje doet armoedig aan. Het heeft wekenlang vrij spel gehad.
,,Midas Dekkers. Dat is hele andere koek”, zeg ik. ,,Ben je dan niet tevreden met je huidige baan?”
,,Het kan ermee door, het is niet slecht. Maar al die cijfers dag in dag uit. Soms word ik doodmoe van al die routine. Ik werk eigenlijk liever met mijn handen. Maar mijn vader zei altijd dat ik aan de toekomst moest denken. Ik wilde hem niet teleurstellen, gehoorzaamde zijn verzoek en raakte vervolgens verslaafd.”
,,En nu heb je een tuin”, zeg ik. ,,Nu heb ik een tuin, ja.”
,,Denk je dat je de tuin aanhoudt?” ,,Misschien. Ik vind het spannend.”
We werken een tijdje in stilte door. Na twee uur zwoegen sta ik op. ,,Ik heb ranja meegenomen”, zeg ik. ,,Het is belangrijk wel goed te blijven drinken.” ,,Lekker, schenk maar in.”
We gaan naast elkaar op het gammele bankje voor de schuur zitten. Er dendert een trein langs.
,,Ik vraag mij altijd af waar al die mensen heen gaan”, zegt hij. ,,Naar hun werk, een begrafenis, een geheime minnaar? Ik heb niet de behoefte ergens heen te gaan, maar tegelijkertijd benijd ik hun moed wel. Hier zit ik, zestig jaar en ik durf niet eens alleen naar een volkstuintje te gaan.”
,,Ik begrijp het wel”, zeg ik. ,,Een bestemming hebben is ergens ook wel benauwend. Misschien wordt ergens heen gaan pas makkelijker op het moment dat je nergens heen hoeft.”
Hij knikt en inspecteert zijn nagels. ,,Bedankt”, zegt hij dan. Ik wuif het bedankje met een handgebaar weg. ,,Kleine moeite.”
,,Jij bent wel okay, voor een begeleider”, zegt hij.
,,En jij voor een mens.”
Voor het eerst zie ik hem lachen.