De man tegenover mij leunt naar voren. Hij laat zijn hoofd in zijn handen zakken. Ik reik hem de doos met zakdoekjes aan.
Zijn schouders schokken. Hij vertelt over zijn vrouw en over haar verjaardag die ze vandaag samen zouden hebben gevierd. Meestal gingen ze skiën in Oostenrijk. Hij vertelt dat ze nooit kinderen hebben kunnen krijgen. Hij heeft wel een lief nichtje. Hij is bang. Ik knik.
,,Och, ik weet niet of jij zoiets begrijpt”, zegt hij. ,,Jij bent nog een jonge uk, wat heb jij nu te vrezen?”
Soms denk ik echt dat ik iets anders moet gaan doen. Soms hoop ik het zo hard dat het pijn doet. Maar dan realiseer ik mij weer dat ik niet weet wat het alternatief is. Er vallen altijd zoveel keuzes te maken dat ze daardoor juist een verlammend effect hebben op iemand als ik. En dat maakt dat ik wel degelijk wat te vrezen heb. Constant.
De man is opgehouden met snikken. Ineens vraagt hij mij of ik ook meedoe aan de twee minuten stilte vanavond. Waar de rest van het gesprek is gebleven, is mij een raadsel.
,,Ik weet het niet”, zeg ik. ,,Ik wel”, zegt hij. ,,Ik vind het belangrijk.”
,,Wat maakt dat je het belangrijk vindt?,” vraag ik hem.
Met dat ik het vraag veracht ik mijzelf. Vragen naar iemand zijn of haar beweegredenen is een hardnekkig automatisme dat zich niet laat negeren. Een vloek die op iedere hulpverlener rust.
,,Ik denk niet alleen aan de slachtoffers van de tweede wereldoorlog, maar ook aan alle andere oorlogen die nog gaande zijn, aan de mensen die elke dag nog slachtoffer worden van iets waar ze geen invloed op hebben en aan mensen die vechten voor waar ze in geloven.”
,,Vecht jij voor iets waar je in gelooft?,” vraag ik hem na een poosje.
Na een moment van aarzeling zegt hij dat hij denkt van wel. Dat hij gelooft in het kunnen maken van een keuze. Ik loods hem naar de deur en vraag hem om bij de balie een nieuwe afspraak te laten inplannen.
Nadat de man verdwenen is richting de balie, trek ik de deur achter mij dicht. De ruimte voelt zwaar en een zeurende hoofdpijn steekt op. Ik zet een raam open en graai mijn pennen, aantekeningen en sleutels bij elkaar. Met een zwak handgebaar zwaai ik de receptioniste gedag.
Ik steek de Hereweg over en verdwijn een zijstraat in. Waar geloof ik in? Ik denk aan het gevoel dat ik als kind vaak had. Ik geloofde dat keuzes altijd later gemaakt konden worden. Mijn omgeving kwam wat laf op mij over. Er moest duidelijkheid zijn, over wie je was en wilde worden, en het liefst wel meteen.
Na een tijdje doelloos geslenterd te hebben merk ik dat ik op een begraafplaats sta. En ik huil. Er zijn geen stiltes nodig om iets te kunnen herdenken. Een keuze maken, volstaat.