,Alsjeblieft? Beloof het me.’ Hij heeft zijn handen slapjes over de mijne gevouwen. Zo langzamerhand beginnen ze meer op klauwen te lijken. Zijn nagels ogen gelig en lang, te lang voor een degelijke dominee. Het vel op zijn handen lijkt strak om het bot gespannen te zijn, alsof het elk moment uit elkaar kan knappen.
,Het zou veel voor mij betekenen wanneer je komt.’ Ik kijk naar het bed waarop hij ligt, de pompjes, het infuus. Het kost hem zichtbaar moeite om te praten. , Goed.’ Ik sla mijn ogen neer. ‘Ik kom. Maar alleen omdat jij het vraagt.’ Hij weet een afgemeten lachje op zijn gezicht te toveren.
We weten dat we allebei een hekel aan verjaardagen hebben. Aan de familievetes die gepaard gaande met deze gelegenheden zijn ontstaan. Dit maakt onze band van kinds af aan ook zo sterk, onze gedeelde hekel aan de maatschappelijke verwachtingen, de gevestigde (valse) orde. En onze hekel aan onszelf, wanneer we er gehoor aan geven, we conformeren. Voor een dominee in zijn aanpak uiterst onorthodox, dat moet gezegd worden.
Enkele dagen later zitten we in een kring van stoelen om zijn bed. Voor een dode levende ziet hij er opgewekt uit, straalt hij zelfs een beetje. Mijn tante heeft een haring voor hem meegenomen en snijdt hem in het provisorische keukentje in stukjes. Het is het enige wat hij nog aan vast voedsel naar binnen krijgt. Voor de rest zijn het lepels met vreemde papjes die doordrongen zijn van medicijnen en vitaminepillen, slokjes ranja en nutridrink.
Mijn neef hijst zich omhoog aan de driehoekige stang boven het bed. Mijn tante schikt zijn kussen. Met zijn vingers pakt hij een stukje haring van het bord en stopt het in zijn mond. , Wat ongelooflijk zacht’, brengt hij uit. Hij likt zijn lippen en veegt zijn mond met de rug van zijn hand af.
,Iemand een stukje kaas of worst?’ Mijn tante gaat rond met een schaal. Ik schud mijn hoofd. Het lijkt vreselijk misplaatst allemaal, de stukjes kaas en de stukjes worst, de glazen wijn en de blikken bier, zo te midden van de uitgemergelde man op bed.
,Ik vind het zo fijn dat jullie er allemaal zijn’, brengt hij zwaar ademend uit. We glimlachen meewarig. Ineens barst mijn tante in tranen uit. Onder het geluid van hevig gesnotter stormt ze de kamer uit, weg, naar de ontvangstruimte beneden. Mijn neef knikt mij veelbetekenend toe. Dit was waar ik bang voor was. De tranen, de confrontatie, het krassende gemis dat er aan zit te komen.
Mijn oom wil opstaan, maar ik gebaar dat hij weer moet gaan zitten. , Ik ga deze keer wel’, zeg ik zacht.
In een uithoek van de ontvangstruimte vind ik op een stoel een hoopje tante. Ik omhels haar totdat het gesnotter stopt. Tot we moed hebben verzameld. Hand in hand lopen we terug. Soms is een aarzelend compromis gewoon belangrijker.