Skip to main content

We zitten in een kring om een van onze collega’s heen gepakt. De tafels met daarop de nootjes, tomaatjes en olijven zijn zorgvuldig aan de kant geschoven. Aangezien we een afdeling zijn die zich
voornamelijk bezig houdt met een gezonde leefstijl, moet alles wel kloppen.

Ik ben de enige die in een halfuur tijd al drie glazen wijn achterover heeft geslagen en de worteltjes niet aanraakt. Ik merk dat ik er achterdochtig word. Of misschien ben ik van nature achterdochtig in groepen, ik weet het niet zo goed. Mijn handen zijn klam en er zijn teveel collega’s die een gesprek willen aanknopen, terwijl ik niet zou weten wat ik hen zou kunnen zeggen. Ergens zou ik ze willen vertellen over mijn dode konijn, over het kind dat niet komt, over de broer die me vergeten is, over de televisieprogramma’s die ik niet kijk.

,,Welkom allemaal, we hebben een klein programma voor jullie ingericht vanavond, maar eerst willen we jullie bedanken voor jullie inzet het afgelopen jaar.” Mijn teamleider knikt, zoekt iemand om haar blik aan vast te haken. ,,Bij kerst denk ik aan tradities. Tradities betekenen voor mij het vieren van de belangrijke dagen samen met de mensen die je liefhebt. In mijn geval met mijn familie, met mijn dochter en vrouw.”

Tradities. Na dit eerste gedeelte van de speech sluit mijn brein zich af. Ik kijk naar het schilderij van Boeddha dat achter ons hangt. Vervolgens kijk ik naar de collega die er ongemerkt voor had gestaan, een kerstverhaal vertellend. Iets in mij had gelachen. Het lijkt zo ver weg ‘vrede’, totdat je merkt dat verschillende religies juist heel erg goed samen in een ruimte gedijen. Zolang de mensen eromheen maar stil zijn, is het er gewoon.

Mijn wangen gloeien. Het is allemaal teveel, de warmte, de volle ruimte, de weeïge geur van overdreven interesse. Snel sla ik het laatste slokje wijn achterover. Ik wacht tot mijn teamleider is uitverteld en sta dan op om mijn spullen te verzamelen. Van een afstandje bekijk ik mijzelf. Vroeger hield ik er niet van om aangeraakt te worden, nu neem ik afscheid en schud daarbij zonder na te denken handen, wuif en geef klopjes op schouders.

In de trein terug denk ik na over wat het allemaal betekent. Op mijn schoot ligt een verfrommeld krantje op de puzzelpagina opengeslagen. Naast mij komt een jongen met een petje staan. Of hij naast mij mag zitten. Ik knik kort terwijl ik mij probeer te focussen op de puzzel. De jongen begint te kletsen, helpt mij ongevraagd met het oplossen van de puzzel. Ik laat het gebeuren, sla even geen acht meer op mijn gedachten. Bij kerst denk ik aan vriendelijk zijn voor een vreemde. Aan het doorbreken van tradities.

Toch check ik thuis meteen of mijn portemonnee nog in mijn tas zit. En ik schaam mij. Natuurlijk zit hij er nog in.
Dit is mijn missie: Ik heb nog heel wat te doorbreken.