Skip to main content

Deel 1

Ik kan mij niet herinneren ooit zo zenuwachtig te zijn geweest. Ik sta te drentelen voor de spiegel, wissel van outfit, breng morsig mascara op. Mijn haren probeer ik tevergeefs te krullen met een krultang. Helaas, ik ben niet geschikt voor apparaten die maar enigszins met warmte te maken hebben. Dit had ik als kind al. Getuige zijn de littekens op mijn achterste. Maar dat is een ander verhaal. Tot overmaat van ramp krijg ik buiten een stortbui op mijn kop, waardoor ik er meer uit zie als een verloren wasbeertje dan een verfijnd, geslaagd wezen. Godverdomme, het lijkt wel een date.

In de trein peuter ik onhandig een elastiekje uit mijn jas. Ik drapeer mijn haar in een staart, verlos mijzelf van mijn wasberengezicht.

Hoe zal ze eruit zien? Ben ik ‘te saai’ naar haar smaak geworden? Kan saai leiden tot een natuurlijke verwijdering tussen twee mensen? Ik peuter wat aan de trouwring rond mijn vinger. Rechts uit het raam zie ik een groepje Schotse Hooglanders lopen. Ze staan dicht tegen elkaar aan. Het lijkt alsof ze proberen te schuilen voor de regen die inmiddels is overgegaan in een milde miezer. Het leven is hard als je een Schotse Hooglander bent.

Haastig beweeg ik mij naar de AH to go, waar we vijf minuten geleden hebben afgesproken. Mijn mobieltje piept. Ik durf bijna niet te kijken. ,,Ik ben nog even naar het toilet. Kom eraan!’’

Ik herken haar bijna niet. Ze lacht. Ik denk aan de zin ‘wij zijn niet ons verleden’. Dat is in haar geval absoluut waar. Van enigszins mollig eendje, is ze uitgegroeid tot een prachtige, sierlijke Zwaan. Zou ze dansen? Ik gok op iets met ballet.

Ze valt mij vrijwel meteen in mijn armen. Ik ben blij dat zij het voortouw neemt. Ik weet de dingen vrijwel altijd ongemakkelijk te maken. Ik ontspan mijn schouders.

,,Sorry dat ik wat later ben.’’ ,,Geen probleem. Waar zullen we heen?’’ Ze noemt een kroeg die ik niet ken. ,,Het is wel wat ver lopen.’’ Ik ril. ,,Ierse pub dan maar?’’ Ze knikt.

Binnen zit een handjevol mensen. Dit is waarom ik mij het liefste in een Ierse pub bevindt tijdens gesprekken. Je beweegt je in een soort tussenruimte. Half schaduw, half licht. Het is er veilig. Neutraal. Ongemak, verdriet, uitputting, het valt in dit licht allemaal minder op, doet minder pijn.

Ik bestel een rode wijn en zij gaat aan de thee. Ik schaam mij lichtelijk. Maar voor zulke gesprekken is moed nodig. Ik vraag haar hoe het gaat. De aftastfase glijdt van ons af. We zijn twee oude vriendinnen, twee kindmeisjes die naar hartenlust herinneringen ophalen. Ik hoor nieuwe dingen over een versie van mij die ik vergeten ben. Of misschien verdrongen heb. Er wakkert een vuur in mij. Ik verlang naar meer. Maar een ander deel van mij wil het liefste wegrennen van dit tafeltje, van de familiegeheimen, de herinneringen. Ik wil vergeten.

Deel 2

Ik herinner mij dat ik ergens thuis nog een foto van ons tweeën moet hebben. We zitten op een grasveldje voor het huis waar ik opgroeide, zij in een rood T-shirt en ik in een geel T-shirt, de armen om elkaars schouders geslagen. We zijn sneller groot geworden dan ik kan bevatten. Het voelt alsof ik op een dag ineens als zevenentwintigjarige wakker ben geworden. Ik heb de route naar deze leeftijd grotendeels afgelegd zonder dat ik weet hoe ik er gekomen ben.

Een paar jaar geleden ben ik naar het huis waar ik opgroeide teruggekeerd. Mijn vader woont er nog steeds. Ik ken alle deuken en kan je precies aanwijzen waar het onkruid opkomt. Terwijl ik door dat huis wandelde voelde ik mij vreemd, alles was in mijn herinnering zo groot geweest. Het voelde nu aan als mijn huis, maar dan in kabouterversie.

Ik bestel nog een rode wijn en een glas water. Zij besteld een Ginger Ale. Ik ratel aan één stuk door. Af en toe zie ik haar ogen vochtig worden. Het voelt zowel prettig als ongemakkelijk. Herkenning komt bijna altijd in golfjes. Er zijn golven van blijdschap, pijn en verdriet. Soms dreigen ze je te overspoelen. Maar in de kern van bijna alle wezens schuilt een sluimerend optimisme. De drang om te leven. Je te verbinden met jezelf. Met jouw eigen verhaal.

,,Hoe laat is het eigenlijk?’’, vraag ik.
,,Kwart over zes.’’
,,Jemig, dan moeten we ook die kant op.’’
Terwijl ik mij naar het toilet toe haast, zie ik nog net hoe ze haar portemonnee uit haar zak vist en richting de bar loopt. De lieverd!

Buiten gaat ons uitademen over in wolkjes. Ik voel de kou amper. We benen stevig richting de pizzeria waar ik heb gereserveerd.
,,Weet je waar ik pas echt een trauma van heb opgelopen?’’, vraag ik.
,,Nou?’’
,,De prei van jouw moeder. Gaargekookt tot moes. Dankzij jouw moeder heb ik tien jaar geen prei kunnen eten. Tot ik ontdekte dat je het ook kunt wokken…..’’ Ze barst in lachen uit.
,,Ja, ze was niet de beste kok. Ik was altijd blij wanneer ik bij jou mocht eten. Bij jou kregen we tenminste sausjes over de groenten. En jus. Alleen dat eeuwige uit de bijbel lezen……Dat was jammer. Ik dacht altijd; ‘dat gaat vanzelf een keer over’.’’
,,Smerige heiden die je bent!’’
Ze lacht. Even vang ik een glimp op van het kind dat in haar schuilt. Ik geef kort een kneepje in haar hand. Op zulke dagen denk ik soms dat ik echt gelukkig ben. Er is iemand die mij kent. Mij echt kent. Van het opgroeien in een gezin tot de delen ertussen, maar godzijdank vooral van het leven erna.

Ergens was ik wellicht bang om alleen te zijn in mijn verhaal. Moest ik vandaag horen dat ik niets verzonnen heb, zodat ik mij kan richten op dat waar het in het leven werkelijk om draait; het maken van nieuwe herinneringen.