Ze zeggen dat de dood onvermijdelijk is, alhoewel beroemdheden als David Bowie dankzij hun muziek de dans in zekere zin zijn ontsprongen. Ik sla de liturgie op mijn schoot open. Langzaam stroomt het zaaltje vol met voor mij onbekende mensen. Zou dit de reden zijn dat we ons vastklampen aan geloof?
We beginnen vandaag met een dankdienst voor het leven van…….Mijn gedachten dwalen af. Ik ben niet kerkelijk ingesteld, maar dankdienst in plaats van rouwdienst. Hoe mooi. We zingen uit volle borst mee met de liedjes, alhoewel, – mijn vader en de anderen zingen -, ik krijg de woorden niet over mijn lippen. Sommige teksten zijn menslievend, andere vertellen mij over dat ik in schuld geboren ben. Als ik dit moet geloven, ben ik als mens sowieso reddeloos verloren. Ik leer echter wel een belangrijke les; ook al ben je het ergens niet mee eens, je hoeft nog niet altijd je mond open te trekken. De dominee kijkt mij af en toe meelevend aan. Ik hoor hem al denken; ,,Ach, arm verloren schaap!”
Na de dienst haasten we ons richting de auto. ,,Ik ben nog nooit met een auto de begraafplaats opgereden”, zeg ik tegen mijn vader. Mijn vader lacht. Even vraag ik mij af of de doden het getril van de draaiende motoren horen doorklinken tot in hun kist, maar ik druk de kinderlijke gedachte weg.
Het laatste stukje lopen we richting een vers gegraven gat. Ik wil mijn vader vragen; ,,Is dit het dan?” Op een van de stalen balken die het graf omlijnen, staat een doodgraver te wachten. Hij heeft leren handschoenen aan en aan zijn neus hangt een drup die steeds weer terugkeert. Eerst dacht ik dat hij huilde, maar nu ik dichterbij sta zie ik dat zijn doorleefde gezicht gewoon last heeft van een verkoudheid. Ik vraag mij af of hij gelovig is.
We rijden terug richting het zaaltje. Het zaaltje is omgetoverd tot een tafeltjesparadijs. In de hal zweeft de geur van verse koffie en – hoe kan het ook anders -, cake ons tegemoet.
De dominee ziet zijn kans schoon en stapt op mij af. ,,Wat vond je ervan?”,vraagt hij. ,,Ik vind het fijn om te zien hoeveel steun mensen ontlenen aan geloof”, zeg ik. ,,Ben jij gelovig?”, vraagt hij. ,,Net zozeer wel als niet”, zeg ik.
Bij thuiskomst druk ik de televisie aan. Waar geloof ik eigenlijk in? Op de televisie is een discussie over euthanasie gaande. Een oudere man vertelt over dat hij zijn leven voltooid vindt, maar dat niemand hem wil helpen om te sterven. Ik hef mijn handen omhoog. Hoe kunnen ze beweren dat we in vrijheid leven als we niet eens het recht hebben om zelf te beslissen of we willen sterven?
Dan besef ik mij ineens iets. Ik geloof wel degelijk. In zelfbeschikking. In eigen kracht. In hoop en in rechtvaardigheid. En een volgende keer zal ik dit met overtuiging zeggen.