Bij wegrestaurant de Ringweg, ontmoeten we elkaar. Mijn neef komt aangelopen met twee dampende koppen koffie op een dienblad.
,,Ik wist niet meer wat je in de koffie had, dus heb ik alles maar meegenomen.”
Hij ploft tegenover mij neer in een rieten stoel.
,,Bedankt.”
,,Om welke reden wilde je mij eigenlijk hier ontmoeten?”
,,Neutraal grondgebied leek mij beter. Minder kans om afgeleid te worden.”
Ik kijk om mij heen en knipper even met mijn ogen.
Er is altijd genoeg om door afgeleid te worden. Juist op een plek als deze. Zakenmannen die snel hun bord leegwerken omdat ze nu eenmaal geacht worden te eten, ouders die hun krijsende kinderen naar de toiletten begeleiden, alleenstaande vaders die hun kinderen ijsco’s in kleverige handen drukken, gepensioneerden die gretig schnitzels met aardappels bestellen die in het vet drijven, potentiële ontvoerders, werknemers, alles en iedereen komt hier.
Ik klap de laptop open. Mijn neef knikt tevreden.
,,Goed. De reden dat ik je gevraagd heb om je laptop mee te nemen is omdat ik mijn testament op wil laten stellen. Jij leek mij de juiste keuze.”
Ik hap naar adem. ,,Testament? Wat?”
Rustig neemt hij een slok van zijn koffie.
,,Mijn testament, ja.”
,,Ik begrijp het niet. Ik heb nog nooit een testament opgesteld! Je weet trouwens ook dat ik niet graag over dit soort dingen praat.”
Hij blijft me strak aankijken.
,,Juist daarom”, zegt hij. ,,Jij bent de enige die ik voldoende vertrouw.”
,,Hoe kun je dit in godsnaam van mij vragen?”
Hij kucht even.
,,Lau, ik ben ziek.”
,,Wat?”
,,Ik weet het pas sinds een paar weken.”
,,Een paar weken, wel godverdomme Bas.”
Ik trek mijn wenkbrauwen op.
,,De alvleesklier. Vergevorderd. Ik heb waarschijnlijk nog een half jaar.”
Mijn hele lijf voelt zwaar en slap. Alle geluiden lijken ineens drie keer zo hard.
,,Wil je het nu doen of niet?”
,,Ik…..ik……”
De tranen springen in mijn ogen.
,,Goed. Laten we dat meteen ter zake komen, daarna nemen we een borrel.”
Aandachtig luister ik naar zijn woorden en breng ze over naar het scherm.
Met hernieuwde nieuwsgierigheid bekijk ik hem. Hoe kan hij hier zo kalm zitten opsommen wie wat krijgt, terwijl zijn lijf oorlog voert? Het irriteert me. Met een hand veeg ik het zweet van mijn voorhoofd af.
De woordenstroom stokt. ,,Wil je even pauze?” vraagt hij.
Ik knik.
Ik graai in mijn tas naar de gauloises. ,,Ah, je rookt weer?” vraagt hij.
,,Ja.”
,,Mag ik ook eentje?”
Verdwaasd kijk ik hem aan. Hij vist een sigaret uit het pakje.
,,Wat?!” zegt hij verontwaardigd. Kan een dominee soms niet roken en drinken?
Ik lach.
Na twee uur typen, klap ik de laptop dicht.
We bestellen een whisky. Hij met ijs, ik zonder.
,,Proost Lau, op het leven.”
Ik sla mijn ogen neer.
,,Maak je niet te druk, Lau. Ik heb nog even.”