,,Als kind was ik bang om te verdrinken. Ze kregen me met geen stok het water in.”
Ze glimlacht. ,,Toen wist ik tenminste waar de paniek vandaan kwam. Nu is het elke dag weer ordenen, porren met diezelfde stok in een bult met aanleidingen. En dan maar zien. Welke aanleiding past bij welke paniek?”
Ik kijk haar betekenisvol aan. We hangen wat rond, onze armen over de rand van het zwembad gevouwen. Ik heb goed uitzicht op de vloer. Verloren pleisters, schilfers, haren, restjes eelt. Ik ril.
,,We zijn sindsdien ver gekomen”, zeg ik met een blik op de vloer. Ze slaat een arm om mij heen.
,,Ik was ooit dol op zwemmen. Ik heb een tijdje aan waterpolo gedaan.”
,,O ja?” Ze trekt haar wenkbrauwen op.
,,Echt waar. Ik heb alle diploma’s behaald. Daarna kon ik kiezen. Snorkelen of waterpolo. Ik koos voor de onrust, het gevecht.”
,,Typisch jij.”
,,Ik ben er mee gestopt toen ik twaalf was hoor. In datzelfde jaar werden we kampioen in onze leeftijdsklasse.”
,,Waarom ben je niet doorgegaan?”
,,Op een dag zag ik het. Opeens werd het bad een poel van bacteriën en vreemde haren.”
,,Ah. Dat begrijp ik. Om diezelfde reden ben ik met turnen gestopt. Al die blote voeten op de gymvloer. Misschien waren we anders wel beroemde atleten geweest.”
,,Dat had mijn familie wel graag zo gezien”, zeg ik. ,,In plaats daarvan werd ik psychiatrisch verpleegkundige. Een verpleegkundige met restjes smetvrees.” We lachen. Ineens horen we een flinke knal.
Een jongetje van een jaar of zeven is op de gladde vloer uitgegleden. Uit zijn hoofd sijpelt een straaltje bloed. Zijn ogen zijn groot van schrik en zijn onderlip trilt.
Een hysterische moeder komt aangesneld. ,,Jurgen! Mijn god. Ik zei nog zo dat je niet moet rennen.” Achter haar komen een badmeester en een groepje ouders aangesneld.
,,Gaat het?” vraagt een van de ouders. De badmeester handelt snel. Hij hijst het jongetje overeind.
,,Laat eens zien!? Dat moet gehecht worden.” Het jongetje huilt nu. ,,Maar, mijn feestje? Hoe moet dat nu?”
,,Het komt goed, zegt diezelfde ouder. Wij zorgen wel voor onszelf.”
,,We laten dit verhelpen en daarna zullen we eten wat je wilt!” zegt moeder. ,,Wat dacht je van patat?” Het gezicht van het jongetje klaart even snel op als dat hij viel.
We observeren hoe er een handdoek om de schouders van het jongetje wordt geslagen, hoe hij richting de EHBO post word geleid door het groepje mensen, met vreemd genoeg, een lach op zijn gezicht.
Op de grond is een plasje bloed achtergebleven. Het vermengd zich met het water op de vloer.
Mijn gezicht moet in een vreemde stand zijn blijven hangen, want Rosa blijft mij bezorgd aanstaren. ,,Gaat het”, vraagt ze? ,,Het gaat. Het is maar bloed.”
Ik denk aan het jongetje en hoe veerkrachtig kinderen eigenlijk zijn. Ik zeg Rosa dat het in orde is. En diezelfde middag nog, eten ook wij patat.