Skip to main content

Het is derde keer dat we elkaar – toevallig – tegenkomen. Elke dag begint zo langzamerhand te versmelten met de vorige. Na het werk haal ik steevast een beker koffie bij de AH, om vervolgens op het nippertje de trein te halen en hijgend plaats te nemen bij een raam. In ditzelfde scenario stapt hij bij het volgende station in. Jaar of zeventien, capuchon op, handen diep weggestoken in zijn zakken. Wanneer hij mij ziet, gaat de capuchon af, de jas wordt los geritst. Mijn medereizigers en ik zien het gebeuren; hij veranderd van een randgroepjongere in een welbespraakte jongeman.

Ik glimlach en klop op het stoeltje naast mij. ,,Leuk je te zien”, zeg ik. En ik merk dat ik het meen. Ik frommel de Metro gauw in mijn tas. ,,Hoe gaat het?”, vraagt hij. Dit soort momenten vind ik moeilijk, wordt het tijd om een serieus antwoord te geven, of blijven we aan de oppervlakte zweven, veilig, zonder verwachtingen?
Ik besluit in het midden te blijven hangen. ,,Drukke dag, druk hoofd”, zeg ik zuchtend. Hij knikt.

,,Zit je hier op school?” Een veilige vraag van mijn kant. ,,Ja. Maar ik ga niet zo vaak. Ik vind het moeilijk om in een klas te zitten, al die mensen.” Hij veegt zijn neus af aan een mouw. ,,Vandaag was echt een rotdag. Ik was een week niet geweest ofzo en toen kwam zo’n gast van de school naar mij toe.”
,,Een decaan?”
,,Ja. We moesten praten.”

,,Wat rot. Ik herken wat je zegt. Er is altijd wat interessanter dan in een klas vol drukke mensen zitten. Al die prikkels. Buiten is het veiliger.”
,,Inderdaad.”
,,Hoe vind je de opleiding eigenlijk? Ik bedoel, wil je ermee door?”
,,Ja, ik wil er wel mee door, maar soms denk ik wel eens dat ik gewoon even een jaar er tussen uit moet, even rust, gewoon werken.”

Ik denk na over wat hij zegt. Ik voel een onverklaarbare band met hem, maar het is zoveel informatie. Ik kan het amper bijbenen, weet niet welke vraag ik eerst wil stellen.
,,Kunnen ze je op school geen extra opties aanbieden? Misschien kun je bijvoorbeeld de lesstof maken in een aparte ruimte, zonder al die mensen?”
Hij lacht. ,,Nee man. Ook dan doe ik niets. Mijn hoofd is te druk. Jij moet hier eruit zeker?”
Hij staat op. Het valt me nu pas op hoe lang hij is. Een volwassen gezicht, het lijf nog slungelig, alsof het hem niet kan bijhouden. ,,Tot de volgende keer”, zeg ik zacht.

Voordat ik uitstap draai ik me nog een keer om. Hij kijkt niet terug, ik zie dat hij opgaat in zijn telefoon en ik vraag mij af of hij en ik echt zo anders zijn dan de rest. De wereld gaat ons te snel, waardoor we de wereld anders bekijken, hij soms te moeilijk word. Maar wie moet zich hier aanpassen? Hoe schakel je in godsnaam terug?