Skip to main content

De boot is nog niet aangemeerd of een stel ongedurige passagiers baant zich al een weg naar de bagagerekken. De enorme toestroom van mensen zorgt voor een opstopping bij de uitgangen, waar het personeel hoofdschuddend staat toe te kijken. Er trekt een indirect gevoel van medelijden door mijn lijf. Van zogenaamde beschaving blijft hier werkelijk geen kruimel over. Onwillekeurig gaan mijn gedachten uit naar een filmpje dat ik ooit op Youtube zag over de grote steden in China, waar er een heuse vraag naar ‘proppers’ bestaat. ‘Proppers?’, hoor ik menig lezer denken. Het is precies wat u denkt. Men neme een massa mensen, waarvan je zoveel mogelijk in een metro, trein of ander vervoermiddel moet zien te ‘proppen’. Je hebt er geen enkele referentie voor nodig. Een grondige hekel aan je medemens, sterke armen en doorzettingsvermogen volstaan.

Mijn maag rommelt. Zodra de meeste mensen de boot hebben verlaten, sta ik op. Mijn bagage ligt zielig in een hoekje gekwakt. De plastic klapstoel die ik mee wilde nemen is deels uit elkaar gevallen. Provisorisch weet ik hem weer in elkaar te zetten. Zo goed als het gaat, verzamel ik mijn spullen bij elkaar.

Vanaf de loopbrug spot ik een busje van camping Appelhof. ‘Bagagevervoer’, staat er met grote, kleurige letters op de zijkant. Ik informeer naar de voorwaarden. De jongen haalt zijn smalle schouders op. ,,Het is gratis hoor, mevrouw.” Dankbaar laat ik alles achter bij de jongen, die mij verveeld nakijkt. Ik werp een blik op mijn kleding, mijn plakkerige hemd, de bruine wandelschoenen, de witte sokken met daarop de kotsspatten. Er rest mij niets anders dan een reguliere bus op te zoeken richting de camping.

De bus richting de camping blijft maar volstromen. Ik weet een van de laatste zitplekken te bemachtigen en negeer daarbij de boze blikken die een te zwaar bepakte bejaarde mij toewerpt.
Ondanks de hitte, mijn zware hoofd en lijf, is het een prachtige rit. Bij het zien van de zee, de uitgestrekte landerijen en de witte, laaggelegen monumentale boerderijen weet een eerste glimlach mijn gezicht te beroeren.

Bij bushalte ‘de Molen’ stap ik uit. Geëmotioneerd vlieg ik mijn vriendin om de hals, blij om weer een vertrouwd gezicht te zien. Het voelt zo langzamerhand alsof ik een wereldreis heb afgelegd.

Bij de balie van de camping treffen we een dikkige, oververhitte vrouw. Zwijgend neemt ze mijn papieren en de vijf euro borg aan. Ze schuift een sleutelhanger met een nummer over de vergeelde balie naar me toe. ,,Deze bevestig je aan je tent”, zegt ze droog. ,,Veld E. Een fijn verblijf nog.”

De Appelhof blijft een slap aftreksel van een of ander louche trailerpark. Voor elke tent bevindt zich een houten picknickbank, een veldje met kunstgras en betegeling. ,,Gut”, breng ik uit. ,,Hufterproof”, zegt mijn vriendin lachend. Ze legt een hand op mijn schouder. Uitgeput zak ik neer op het picknickbankje voor haar tent. Goddank. Ik ben er.