We zitten met z’n drieën vooraan. Mijn vader, tegen wie ik heel mijn leven al opkijk en mijn broertje, inmiddels uitgegroeid tot een reusachtige adolescent van twee meter vijf. Nooit eerder was mij opgevallen hoeveel ze eigenlijk op elkaar lijken. Dezelfde amandelvormige ogen, de hangende mondhoeken, de oren die aan de bovenkant uit lijken te lopen in een punt. Gelaten laten ze de boel over zich heen komen, alsof ze het gewend zijn, het de normaalste zaak van de wereld is. Maar wanneer je de tijd neemt, ze werkelijk in je opneemt, zie je dat het hun manier is om met de situatie om te gaan. Ik leg mijn hoofd tegen mijn vaders schouder aan. Hij lijkt het niet te merken, hij verkeerd in een andere wereld dan ik.
Uit de speakers klinkt haar lievelingsnummer. Achter mij hoor ik het ritselen van zakdoekjes, het zenuwachtige graaien van handen in tassen. Iemand is vergeten zijn telefoon uit te zetten. Ik hoor het allemaal, maar durf met geen mogelijkheid achterom te kijken. Waar moeten wij straks heen met al dat verdriet?
Het begon met buikpijn die wekenlang aanhield. We overwogen eerst nog de meest wenselijke situatie. Misschien een broertje of zusje op komst? We waren extatisch. Blij. Het leek mij fantastisch om nog een keer een zus van een klein mensje te mogen worden. Maar langzaam werden weken maanden. Een scan werd een gezwel. Een gezwel werd uitzaaiing. Uitzaaiing werd vocht in longen en die combinatie mondde uit in slopende ziekte.
Toen duidelijk werd dat alle mogelijkheden waren uitgeput, werd ze naar een hospice verplaatst. In het begin was er nog de hoop op een wonder, waar we ons met z’n allen hardnekkig aan vast klampten. Immers genezen mensen wel vaker op onverklaarbare wijze? Met kerst kocht ik de Action leeg en versierde haar hele kamer. Ik kocht bij de visboer verderop een zoute haring, het enige wat ze op den duur nog kon verdragen. Elke dag was winst. Was dankbaarheid.
Na die kerst ging het snel en langzaam tegelijk. Op een van haar betere dagen vertrok mijn vader naar huis om een wasje te draaien. Toen hij terugkwam had ze haar laatste adem uitgeblazen. Ze waren slechts zes jaar bij elkaar geweest. Het klinkt gek, maar je kunt werkelijk verleren hoe je met verdriet om moet gaan. Vooral het verdriet van anderen. In elke situatie dien je weer opnieuw te ontdekken hoe je het verdragen moet.
Na de dienst vertrekken we in mijn vaders witte stationwagen naar huis. We eten aan de keukentafel. Niemand durft op haar plek te gaan zitten. Mijn broertje probeert een gesprek op gang te brengen en vertelt uitbundig over zijn werk bij de ANWB. Mijn vader, de man die niet kapot kan, knikt en tovert een mager lachje op zijn gezicht. Daar, aan dat vertrouwde gezicht, beloof ik er te zijn zolang het nodig is. Een stapje harder te lopen. Een verschuiving van rol.