Skip to main content

In het midden van de straat ligt een dode kraai, er steekt een restje van een rotje uit zijn opengebarsten borstkas. Er is geen mens op straat te bekennen. In dit dorp voelen alle vakanties aan als lome zondagen. Ik rook een sigaret voor het raam, staar een tijdje naar het bultje veren op de weg. Ik vraag mij af of de vogel al dood was voordat ze hem te grazen hebben genomen. Ik denk aan een groepje kinderen verderop uit de straat. Of de lieve jongensgezichten dit zouden kunnen aanrichten. En of ze er over zouden durven opscheppen tegenover klasgenootjes. Ze zeggen dat het daarmee vaak begint, dat je een seriemoordenaar in wording kunt herkennen aan zijn uitzonderlijke interesse voor de dood. Ik vraag mij op dit moment vooral af wie zoiets eigenlijk opruimt. Bestaat er zoiets als een kadaverdienst? En moet ik mij eigenlijk verantwoordelijk voelen voor het arme dier, alleen al om de trieste aanblik die het geheel biedt?

Mochten de kinderen uit deze straat verantwoordelijk zijn, snap ik hen ergens wel. Toen ik een jaar of tien waren, ging ik met een groepje kinderen uit de buurt wel eens sneeuwpoppen en speeltoestellen opblazen.

Jarno was de aanjager van al dit geweld. Hij was een klein, gedrongen jongetje met een sproeterig gezicht en diepliggende, bruine ogen. Hij knutselde vaak in de schuur van zijn vader aan allerlei bommetjes van rotjes. Hij bond de uiteinden van de lonten dan elkaar, zodat het één grote lont werd die je aan moest steken. Zijn vader stond dit alles stilzwijgend toe. Ik denk dat hij het stiekem wel mooi vond en wij vonden het vooral buitengewoon cool.

Toen de speeltoestellen en sneeuwpoppen begonnen te vervelen, ging Jarno over op andere dingen. Op zijn twaalfde rookte hij zijn eerste sigaret en niet lang daarna brak hij voor het eerst ergens in. Op zijn zestiende kwam ik hem tegen in de stad. Hij had weekendverlof van de jeugdgevangenis. Het groepje van vroeger fluisterde dat hij iemand vermoord zou hebben en Jarno deed geen moeite dat te ontkennen. Dat waardeerde ik aan hem, Jarno deed niet aan sociale beleefdheden. Hij bood mij die dag in de stad een sigaret aan en liep vervolgens met gebogen schouders richting de coffeeshop, zonder te vragen hoe het nu met mij ging.

Van boven klinkt het eerste gestommel. Gisteren vierden we oud & nieuw. Er waren cadeautjes, een bange hond en ik dronk teveel. Misschien omdat ik stiekem nog steeds hoop op het kerstkaartje van mijn vader, dat ik voor het eerst dit jaar niet kreeg. Kaartjes zijn een manier om te ontdekken wie er aan je voorbij zijn gegaan dit jaar, wie er dood zijn, wie er aan je denken en wie er geboren worden.

Ik denk aan Jarno. Aan de liefdesverklaringen die sommige seriemoordenaars ontvangen van wildvreemden. In 2018 stuur ik Jarno misschien wel een kaartje. Stiekem wil ik hem gewoon vragen of hij nog steeds zo van vuurwerk houdt.