Toen ik op zesjarige leeftijd tegen mijn moeder zei dat ik eigenlijk geen vrouw wilde zijn, had ze me vierkant uitgelachen. Hoe komt een zesjarig in vredesnaam aan zo’n gedachte? Het was geen geheim in ons gezin dat ik de twee hobbels die zich onder mijn T-shirt begonnen te vormen verafschuwde. Of dat ik liever met jongens speelde dan met meisjes. Mijn ouders begonnen mijn vastbeslotenheid langzaam te vrezen. Dat ging over toen ik ze verzekerde dat ik geen jongen wilde zijn. Een mogelijke transformatie was tot opluchting van mijn ouders uitgesloten.
Mijn ouders brachten hun jeugd door op een boerderij. Ze kenden het klappen van de zweep, wisten hoe je een kalfje uit een moederkoe haalt. ,,Het is zoiets moois’’, zei mijn moeder dromerig. ,,Ineens is er nieuw leven.’’ Ik zag de ijzeren kettingen waarover pa had verteld voor me, hoe ze de kettingen om de poten van het kalfje wikkelden en hem met drie man sterk moesten aantrekken. Geen privacy voor de koe. Er leek mij weinig romantisch aan.
Op een dag, ik was een jaar op veertien, riep mijn moeder mij beneden. ,,Kijk, zei mijn moeder. Het wordt nou toch wel eens tijd dat je ziet hoe het werkt.’’ Ze wees naar de televisie. Om haar ter wille te zijn bleef ik staan kijken. Ik zag een vrouw in een ziekenhuisbed, schreeuwend, haar gezicht verkrampt van de pijn. De man stond er bleekjes naast, zijn handen tot vuisten samengebald. Er was weinig wat hij kon doen. De machteloosheid vrat aan hem. En dan was er nog al dat bloed. Bloed, vocht en slijm, dat zich vermengde tot één grote brijige massa. ,,Nu komt het kind’’, zei moeder. Een naakt klein wezentje met enkele haren op ’t hoofd baande zich een weg naar buiten. Toen het zich eenmaal buiten bevond, begon het vreselijk hard te huilen. Ik vroeg moeder of ik mocht gaan. Ze wees. ,,Even wachten nog. Er komt nog iets.’’ Daar zag ik het meest afgrijselijke ooit erachter aan komen. Ik draaide mijn hoofd weg, rende naar mijn kamer en zei de rest van de dag geen woord.
In tegenstelling tot wat ik daar zag, blijven vrienden en vriendinnen die inmiddels zo’n wezentje hebben geproduceerd mij verzekeren dat hun bevalling het mooiste is dat ze ooit hebben meegemaakt. Ja, hun. Want een bevalling doe je immers samen. Dat is de tijdsgeest van nu. Wat zij zich niet realiseren is dat de wereld rondom hen ineens word gedwongen om ze in een ander daglicht te zien. Ik moet afscheid nemen van wie zij waren. Van wie wij waren. Dat is niet erg of zielig, het is alleen anders. Het betekent ook dat ik moet wennen aan het idee dat ik weliswaar op een dag alleen achterblijf. Alleen, maar vreest u niet beste lezer, zeker niet eenzaam. Ik weiger om bang te zijn. Om de eenzaamheid als een legitieme reden te zien voor een kind. De stilte vrees ik niet.